Kerstverhalen

Voor altijd samen

Kerstverhaal 12- 18 jaar

Knarsend en piepend ploegt de trein door het donkere landschap. De lucht is grijs, en het is ijskoud. Dikke sneeuwvlokken dwarrelen uit de lucht, en vormen het begin van een dik sneeuwtapijt. Heel in de verte huilt een wolf. Het geluid weerkaatst tussen het heuvelachtige landschap. De trein heeft zijn bestemming bijna bereikt. Het is de laatste trein, na deze trein zullen er vanwege de sneeuw even geen treinen meer rijden. Het is het verschil tussen leven een dood…

In de trein let niemand op de sneeuw. De reizigers hebben wel andere dingen aan hun hoofd. Dicht op elkaar gepropt staan ze in de vol geperste wagons, sommigen met een onbewogen gezicht, anderen huilen en jammeren. Geen van hen heeft deze reis gewild, maar toch moesten ze. Als vee werden ze de veewagons ingeduwd, door wrede bewakers met honden en geweren. Al drie dagen rijdt de trein door het troosteloze landschap, zonder ook maar even te stoppen. Dit is de laatste trein voor de kerst, de trein van 24-12-1943. Morgen is het kerst, maar er is geen van de mensen die daar aan denkt…

In wagon nummer vier staan Mary, James en Aylin, dicht tegen elkaar aangedrukt. Bang kijken ze elkaar aan. In al het gedrang zijn ze hun ouders op het station kwijtgeraakt -waarschijnlijk zitten ze in een andere veewagon- maar elkaar hebben ze nog. James is het broertje van Mary, en Aylin is het vriendinnetje van Mary. Al heel lang zijn ze vriendinnen, nog voordat Nederland werd bezet door de Duitsers. In het begin ging het nog wel, maar na een tijdje mochten ze steeds minder. Niet meer met de tram, niet meer naar het park. Ze moesten een gele ster gaan dragen, en naar een aparte school voor Joodse kinderen, zoals zij. En dat terwijl ze eigenlijk helemaal niet Joods zijn, maar protestants! En op een morgen, het was zomer, reden de Duitsers door de straten van Amsterdam, de stad waar ze vroeger woonden. Ze pakten iedereen met een gele ster die ze maar konden vinden. Ook Mary, James en Aylin werden samen met hun familie opgepakt en in de vrachtwagens gezet. Met de trein werden ze naar het kamp Westerbork gebracht. Na drie maanden in Westerbork moesten ze opnieuw op reis, dit keer naar Auschwitz. Wat Auschwitz precies is, weet Mary niet. Maar het moet wel een vreselijke plek zijn, omdat papa had gehuild toen ze het bericht te horen kregen. Het was de eerste keer dat ze hem had zien huilen. En als papa huilt, dan moet het wel erg zijn, dat kan niet anders. Het was als in een droom gegaan, zo snel. Plotseling, zonder enige reden. Ze waren gewoon uitgekozen. De trein gaat langzamer rijden, en Mary is er met haar gedachten weer bij. In de wagon is het donker, alleen door een heel klein raampje hoog bovenin komt een klein streepje licht. Naast haar staat een dikke vrouw, die bij iedere hobbel van de trein steunt en kreunt. Voor haar, op de grond, zit een meisje wat ongeveer even oud is als zijzelf. Het meisje hoest, en op de zakdoek die ze voor haar mond houdt zitten grote bloedvlekken. Mary hoort huilende baby’s, jengelende kinderen en zuchtende volwassenen. Zelf weet ze niet goed of ze nu moet huilen of niet. Aylin huilt wel, af en toe, maar Aylin is nog maar zeven. Mary zelf is al negen, dat is ze misschien al wel te groot om te huilen. James huilt ook niet, hij knijpt alleen af en toe in haar hand. Een man, die schuin voor haar staat, tilt een kleine jongen hoog in de lucht, zodat hij door het raampje kan kijken. ‘Duw het open!’ roepen een paar mensen. ‘Misschien kan je ziet waarom we zo langzaam rijden.’ De jongen doet wat hem gevraagd wordt, en het lukt hem nog ook. ‘Ik zie niet veel bijzonders,’ zegt hij. Maar voor het raampje zitten tralies. Misschien kan ik ze los krijgen!’ Opgewonden kijken de mensen elkaar aan. ‘Dat lukt hem nooit,’ mompelt een oude man moedeloos. ‘Kijk dan hoe klein dat ventje is.’ Een tijdje is het stil in de wagon, op het gehoest en gehuil van enkelen na. De jongen trekt en rukt, maar het lukt niet. Plotseling dringt er een vrouw naar voren. ‘Hier, ik heb een vijl. Probeer het daar eens mee!’ Meteen begint de jongen ijverig te vijlen. Na een tijdje kijkt hij triomfantelijk naar beneden. ‘Ik heb het! Ik heb een tralie los! Nu moet er nog maar een los!’ Hij werkt hard door, en met hulp van enkele anderen lukt het om ook de laatste tralie los te trekken. ‘Luister!,’ zegt een lange man. ‘Nu hebben we een kans. De trein staat bijna stil. Misschien kunnen er wat kinderen uit de wagon springen. Zij passen vast door het raampje. Niet teveel, anders valt het op. De kinderen gaan één voor één naar buiten, en zorgen dat ze weer bij elkaar komen. Misschien, heel misschien hebben ze een kans.’ De anderen knikken instemmend, en meteen worden er enkele kinderen naar voren geduwd. De eerste wurmt zich door de nauwe opening, en laat zich dan vallen. Meteen daarna klimt een volgend kind erdoorheen. Een jonge vrouw kijkt Mary aan en pakt haar bij haar arm. ‘Kom, meisje, ik zal jou door het raampje helpen.’ Mary aarzelt en kijkt naar James. Drie jaar is hij, nog te klein om uit een trein te springen. Maar dit is haar enige kans. Nu kan ze uit deze nachtmerrie ontsnappen. Zal ze? Maar James dan? Het voelt alsof ze wordt verscheurd. Gaan, niet gaan, gaan, niet gaan. ‘Nog twee kinderen!’, roept iemand. Gaan, niet gaan, gaan… Weer wurmt zich een meisje door het raam. Mary doet een stap naar voren, maar dan staat ze stil. ‘Nee,’ zegt ze tegen de vrouw. ‘Aylin moet gaan.’ De vrouw kijkt haar aan. ‘Misschien kunnen jullie alle twee nog wel. Ik zorg dan wel voor het jongetje’ Een jonge man kijkt hen aan. ‘Nee. Nog één kind. Meer niet. Er zijn er al teveel gegaan.’ Mary knikt. ‘Het is goed zo. Ik blijf bij James. Aylin, weet je nog, van vroeger? We beloofden elkaar dat we vriendinnen zouden blijven, dat we voor altijd samen zouden blijven. Maar nu moet je gaan, zonder mij. Dat is het beste.’ Er komen tranen in Aylins ogen.  ‘Kan je echt niet mee?’ Mary schudt haar hoofd. ‘Ga nu snel. Dit is je kans.’ De vrouw duwt Aylin naar voren en tilt haar op. ‘Mary, je blijft altijd bij me,’ hoort Mary haar nog zeggen. ‘In onze gedachten en in ons hart zijn we voor altijd samen!’ Dan zet Aylin zich af, en laat ze zich vallen, haar vrijheid tegemoet.

Mary voelt een steek in haar buik, als iemand het raampje dicht duwt, en de tralies er weer tussen wringt. Nu lijkt het net alsof het nooit open is geweest. Geen kans meer, geen kans meer, gaat het door haar heen. Nu moet je in deze akelige trein blijven, nu moet je naar Auschwitz. Maar als ze naar het gezichtje van James kijkt, met die grote, ronde ogen, weet ze dat ze het juiste besluit heeft genomen. En, -wat het belangrijkste is- zij en Aylin zijn nog steeds samen, in hun hart en gedachten. Ze zullen elkaar nooit vergeten.

Na een tijd heel langzaam gereden te hebben, begint de trein weer vaart te maken. Een hele tijd rijden ze zo door. Dan mindert de trein weer vaart, en nu staat de trein echt stil. Buiten hoort Mary honden blaffen, en harde stemmen. De deur van de veewagon wordt opengegooid. Meteen lijkt het alsof ze in een andere wereld terecht is gekomen. Ze knippert tegen het felle licht. ‘Raus, raus!’ schreeuwen soldaten op het station. Meteen schuifelen de eerste mensen naar buiten. Mary houdt James stevig vast. Op het station ligt een dunne laag sneeuw, en het is heel koud. De vrouw die Aylin uit de trein heeft geholpen, komt naast hen staan en pakt James’ hand aan de andere kant. De vrouw lijkt wel wat op mama, vindt Mary, en dat zorgt ervoor dat ze iets minder bang is. De soldaten schreeuwen bevelen, de mensen gaan in een lange rij staan en beginnen te lopen. Na een tijdje komen ze door een poort, en dan gaan ze door een groot hek. Daarboven staat in grote letters staat: ‘Arbeit macht frei.’ Dat betekent arbeid maakt vrij, weet Mary. Dan komen ze langs een rij huizen, en daarna langs kleine, lage barakken. In de verte staat een gebouw met twee grote schoorstenen, waar rook uit komt. Mary weet niet waarom, maar als ze naar die schoorstenen kijkt, wordt ze heel erg bang. Wat is dit? Waarom is ze hier? Ze ziet een man op een soort verhoging staan. Hij lacht, en begint met zijn arm naar links en naar rechts te gebaren. Langzaam schuifelen ze naar voren. Ze staan nu vlakbij de man. Hij heeft nog steeds een lach op zijn gezicht, en Mary hoort hoe hij een liedje neuriet. Hij heeft een aardig gezicht, maar als ze naar zijn ogen kijkt, huivert ze. Zijn ogen zijn zo hard als staal. Nee, van deze man hoeven ze geen medelijden te verwachten. Het lijkt wel alsof hij er plezier in heeft dat hij de macht heeft over al deze mensen. De man maakt een kort gebaar naar links. Meteen worden ze vooruit geduwd, naar een grote barak. Het is de barak met de schoorstenen, ziet Mary. Douches, staat er op een van de deuren. Ze moeten zich uitkleden, en worden dan naar binnen geduwd. Er zijn al heel veel mensen in de douches, ziet Mary. Ze praten niet, er heerst een vreemde, eerbiedige stilte. Mary begrijpt niet waarom. Ze mogen toch douchen? Maar waarom zijn er dan zoveel mensen? Wat gebeurt hier? Ze voelt de paniek in zich opkomen. De vrouw gaat op de grond zitten, en neemt Mary en James op haar schoot. Meteen wordt ze weer rustig. Mary hoort hoe de deuren dichtgaan, en stevig vergrendeld worden. Vreemd, bedenkt ze slaperig. Ze hoort hoe de vrouw zacht zingt, ze kent het lied niet, maar het is mooi. Ze probeert wakker te blijven, maar het lukt niet, en dan geeft ze zich over. Langzaam, heel langzaam valt ze in slaap…

Aylin zit, samen met de andere kinderen die uit de trein zijn gesprongen, diep weggedoken in het bos. Ze hebben een eind gelopen, en nu is het donker. Het sneeuwt nog steeds, en ze zijn dicht tegen elkaar aan gekropen om warm te blijven. Morgen is het kerst, bedenkt ze opeens. Even voelt ze een steek van heimwee. Hoe zou het met papa en mama zijn, en met Mary en James? Wij blijven voor altijd samen, had ze tegen Mary gezegd, in ons hart en in onze gedachten. Het woord samen hoeft niet te beteken dat je bij elkaar bent. Het betekent dat je de ander meedraagt in je hart. ‘Voor altijd samen,’ mompelt ze. Het jongetje naast haar stoot haar aan. ‘Wil jij een verhaal vertellen?’ Eerst schudt ze haar hoofd, maar dan krijgt ze een idee. ‘Goed,’ zegt ze. Ze begint te vertellen, over Jozef en Maria. Ze vertelt het kerstverhaal aan al die Joodse kinderen, die nog nooit van de geboorte van de Heere Jezus gehoord hebben. ‘Er was geen plaats voor hen in de herberg, maar ze moesten toch onderdak hebben, omdat Maria een Kindje zou krijgen.’ ‘Net als wij,’ zegt een ander meisje, die ook aandachtig luistert. ‘Voor ons is ook nergens plaats, en daarom zitten we nu hier in het bos, in de sneeuw.’ Aylin knikt. Dan vertelt ze verder, ze kan het niet zo goed als mama het altijd deed, maar de kinderen, ook de oudere, luisteren aandachtig. Als het verhaal klaar is, is iedereen even stil. ‘Mooi,’ zucht het jongetje dan. ‘Heb je dat zelf bedacht?’ Aylin schudt haar hoofd. ‘Nee hoor. Het komt uit de Bijbel.’ Dan is het weer stil, iedereen heeft zijn eigen gedachten. Sommige kinderen zijn in slaap gevallen, ook Aylin voelt zich moe. Ze hoopt dat alles goed is met Mary, James en haar familie. Misschien zien ze elkaar later nog wel. Maar één ding weet ze zeker: in haar hart zijn ze altijd samen. Ook al is er, net als Jozef en Maria, nergens plaats voor de Joden, toch zijn ze allemaal samen. Ze is niet alleen. Heel even glimlacht ze. Niet alleen, niet alleen. Altijd samen… Ze hoort de wind door de bomen ruisen, ze hoort de geluiden van het bos. Ze is niet alleen… Langzaam valt ze in slaap.  

Dit verhaal is het resultaat van een kerstverhalenwedstrijd die we in 2020 samen met de JBGG, HJW en LCJ organiseerden. 


Overzicht