Verblijd je!
Verblijd je altijd in de Heere (Filip. 4:4). Misschien denk je bij dit deel van de vrucht van de Geest wel: nee, niet weer blijdschap!
Ik heb net de Paasdagen achter de rug en toen moest ik ook al blij zijn. Ik kan helemaal niet blij zijn, mijn hele leven is vol verdriet. Wat kan je leven haaks staan op de vreugde die met Pasen gepreekt wordt, hè? De dominee riep je blij toe: ‘Jezus leeft! Hij is waarlijk opgestaan!’ Maar jij voelde helemaal geen blijdschap. Je wilt echt voor de Heere leven, je hebt Hem lief, maar tegelijk staat de blijdschap van de Geest zo ver bij je vandaan.
Als je naar je leven kijkt, kan de moed je in de schoenen zakken. Zo was het voor David ook in Psalm 40. Hij roept om verlossing, vijanden bespotten hem, ze willen hem doden. Ja, hij is zelfs ‘ellendig en nooddruftig’ (vers 18). En toch erachteraan: ‘maar de HEERE denkt aan mij’! Wat een geloofsvertrouwen! In vers 17 bidt hij ‘Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils gedurig zeggen: De HEERE zij groot gemaakt!’ Zie je? Als je bij jezelf alleen maar verdriet, pijn en moeite bespeurt en je voelt helemaal geen blijdschap, bidt dan om die blijdschap, samen met David. De HEERE denkt aan je. Is dat niet juist de reden dat een christen toch, tegen alles in, kan zeggen: ‘Ik ben zeer vrolijk in den Heere, mijn ziel verheugt zich in mijn God’ (Jes. 61:10). Lees het maar eens na. Jesaja looft Zijn God omdat hij mag delen in het heil.
Het is volbracht! Ja, onze Heere is waarlijk opgestaan! Christus is de Bron van onze blijdschap.
Na Pasen hebben wij alle reden om onze God te loven om het heil in Christus. Het is volbracht! Ja, onze Heere is waarlijk opgestaan! Christus is de Bron van onze blijdschap. Misschien herken je dat wel: ondanks alles waar je mee worstelt en wat je terneer drukt, ben je zo onuitsprekelijk blij dat Hij je God is. Waar zouden wij anders heen gaan? We mogen er zeker van zijn dat Hij alles ten goede zal keren. ‘Want er is niemand (…) die ons liever heeft dan Jezus Christus’ (NGB art. 26). Opnieuw zeg ik: verblijd je (Filip. 4:4).