Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest
Daar ligt hij. In het donker, bij een grot. Het is avond, maar de heldere sterren omringen hem met licht. Het is de koning van Juda, opgejaagd en op de vlucht voor vijanden die hem willen doden. David vlucht, maar hij weet het: zijn leven is veilig in Gods hand. Vol vertrouwen bidt hij: ‘U bent mijn Rots en mijn Burcht. U zult mij leiden omdat U bent Wie U bent. Red mij uit de val die de mensen voor mij hebben opgezet. U bent mijn Kracht. In Uw hand beveel ik mijn geest’ (zie Psalm 31:4-6). Dat betekent: ‘Aan U vertrouw ik mijn ziel, mijn leven toe. U zorgt voor mij.’ En dan wordt het stil. David is in slaap gevallen.
Daar hangt Hij. In het donker, op een heuvel. Het is middag, maar de complete duisternis omringt Hem al drie uur. Het is de Koning der Joden. Opgejaagd, gevangengenomen door vijanden die Hem wilden doden. Hij vluchtte níet voor de vijanden die Hem willen doden. Hij verschuilde Zich niet toen de bende op Hem af kwam. Hij schreeuwde niet terug toen de menigte riep dat Hij gekruisigd moest worden. Hij bleef stil. Gaf Zichzelf. Liet Zich vastspijkeren aan het hout. Omdat Hij wist dat het tijd was. Hij wist dat dít was waarvoor Hij kwam.
Daar hangt Hij, in het donker, aan een kruis. Verlaten door mensen, door Zijn beste vrienden. Zelfs door Zijn Vader. Zonet riep Hij het nog uit: ‘Mijn God! Mijn God! Waarom hebt U Mij verlaten? Waarom?!’
Jezus weet waarom. Omdat het tijd is. Omdat de weg gebaand moet worden. Voor jou, voor mij. Hij weet het: straks is hún leven veilig in Gods hand. Dus vol vertrouwen bidt Hij, roept Hij, met Zijn laatste ademteug: ‘Vader! In Uw handen beveel ik Mijn geest. In Úw handen geef Ik Mijn ziel, Mijn leven terug. Neem Mijn leven aan, in plaats van hún leven. Laat het Mijn leven zijn, in plaats van het hunne.’ Het is Zijn laatste roep. En dan wordt het stil. Jezus is gestorven.
In Jeruzalem ziet de priester het gebeuren: het voorhangsel in de tempel scheurt. Van boven naar beneden. Hoe kan het ook anders: Gods Zoon brengt het Offer en de Vader aanvaart het. Zijn Zoon, Lam van God, Die de zonden van de wereld draagt. God Zelf baant de weg. De weg ís gebaand.
Daar sta ik. Jij. Wij. Niet meer in het donker. Of wel?
Omdat Hij in de duisternis hing, mag jij in het licht wandelen.
Omdat Hij stierf, kun jij leven.
Omdat Hij Zijn leven in de handen van de Vader gaf, mag jij dat ook doen.
Dus bidt David maar na, net als de Heere Jezus aan het kruis: ‘Vader, aan U vertrouw ik mijn leven toe.’