Noodbel
In mijn tienertijd gebeurde het regelmatig dat het eiland Goeree-Overflakkee, mijn geboortegrond, werd opgeschrikt door het ontstellende bericht dat er opnieuw een jongere was omgekomen. In het verkeer, tegen een boom of door ziekte.
De namen en bijbehorende gezichten van een aantal van deze jongeren kan ik me nog levendig voor de geest halen. Weggerukt uit het leven. Ze werden niet ouder dan zestien, achttien of twintig jaar. Aangrijpend.
Als tiener hield zo’n gebeurtenis me dagenlang bezig. Allerlei vragen vulden mijn hoofd. Vooral vragen als: ‘Waar zou deze jongere nu zijn?’ ‘Wat zou zij in die laatste momenten gedacht hebben?’ ‘Zou hij in de laatste seconden van zijn leven nog tot geloof gekomen zijn?’ In psalm 86 staat immers: ‘Wie U aanroept in den nood, vindt Uw gunst oneindig groot.’ De dood in de ogen kijken, dat leek me als tiener de ultiem denkbare nood.
Ruim twee maanden geleden kreeg ik binnen een paar seconden antwoord op allerlei vragen die mij als tiener triggerden. Na een tolrondje over de snelweg, stond ik op een donkere woensdagavond naast het wrak van mijn auto. Van autobergers tot collega’s, iedereen sprak van een wonder dat ik er zonder kleerscheuren vanaf kwam. Zo ervoer ik het zelf ook. Als het wonder van levensverlenging.
Eén van de meest gestelde vragen in de dagen na het ongeval, was een vraag die mij als tiener ook bezighield: ‘Wat ging er allemaal wel niet door je heen toen je doorhad dat het helemaal misging?’ Ik weet niet wat de vragenstellers voor antwoord verwacht hadden. Misschien zoiets als dat ik biddend in de auto zat. Of dat ik aan mijn man dacht. Of dat mijn hoofd zich vulde met gedachten, verlangens, vragen.
De werkelijkheid zag er wat anders uit. Ik dacht niets. Helemaal niets. Blijkbaar gebeurt dát op het moment dat je lichaam overschakelt op standje ‘overleven’. Geen enkele gedachte vond ik heftiger in de dagen na het ongeval dan de gedachte dat het aanroepen van de Heere op zo’n crisismoment niet eens in je hoofd opkomt.
Laat het aanroepen van de Heere in je zondenood niet aankomen op het laatste moment in je leven. Je hebt zomaar kans dat je op dat moment niet eens aan denken toekomt. Laat staan aan roepen. David schrijft in psalm 86 ook: ‘Want Gij, HEERE, zijt goed en gaarne vergevende, en van grote goedertierenheid allen die U aanroepen.’ Welke reden heb je dan nog om Hem niet te zoeken?