Kerst en corona
Kerstverhaal 6-12 jaar
Het is gezellig en stil in de straten van de stad. De kerstversiering hangt en de kerstmuziek galmt zachtjes door de speakers. Verdwaalde mondkapjes liggen op de grond, maar de straten zijn leeg. Hoe gezellig het ook gemaakt is, het ziet er somber uit. En zeker voor deze tijd. Bijna de tijd van kerst. Maar ergens in die stad staat een huisje. En in dat huisje woont een kleine jongen. Zijn naam is Floris. Kijk daar zit hij, daar op zijn knieën in de woonkamer… Floris is boos, boos op alles. Hij snapt er helemaal niks van. Waarom mag hij niet mee met mama naar de stad. Hij wil ook mee cadeautjes uitzoeken voor de kerst. Hij wil zelf uitzoeken wat hij wil hebben. Maar door die stomme ziekte mag hij niet mee. Boos gooit hij zijn speelgoed auto door de kamer. ‘’Ik ben boos!’’ roept hij.
Papa komt de kamer binnen: ‘’Wat zijn wij hier aan het doen?’’ Zijn blouse staat nog half open en zijn haren zijn helemaal verwilderd. Ineens verandert Floris’ boosheid in een zachte glimlach. Hij moet stiekem wel een beetje om papa lachen. Maar papa vindt het niet grappig. Hij pakt het autootje op en zet hem terug in de doos. ‘’Waarom ben je boos?’’ Floris zegt niks. Papa begrijpt hem toch niet niemand begrijpt hem.
Papa pakt Floris op en neemt hem op schoot. ‘’Floris, vertel papa eens waarom je boos bent?!’’ Nog steeds zegt Floris niks. Van nijd duwt hij zijn lippen nog steviger tegen elkaar. Hij gaat het mooi niet vertellen. Gelukkig… papa geeft het op. Hij zet Floris weer op de grond. ‘’Ik moet weer aan het werk, maar je mag alles aan papa vertellen hè? En als je dat niet wilt mag je het ook altijd tegen de HEERE vertellen. Dat weet je toch wel Floris?’’ Nu knikt Floris hevig, ja tegen de Heere Jezus mag je alles zeggen. Hij is in èèn keer al zijn boosheid vergeten. Maar die ziekte? Nee dat vergeet Floris niet.
Het is de volgende morgen. Sttt…Hoor je dat? Nee, ik bedoel niet de regen. Maar iets anders. Het lijkt wel gehuil. Stt… nu hoor ik het weer. Ja Floris huilt. Wat zou er gebeurt zijn? Verdrietig zit Floris op zijn knietjes bij het konijnenhok. Oh vannacht had hij zo’n vreselijk droom. Het was toch zo erg! Hij had gedroomd dat Boris, zijn konijn, de ziekte kreeg. Maar niet zomaar een ziekte nee ‘’de’’ ziekte. Het coronavirus. Oh hij was toch zo bang. En nu zit hij dan in de regen bij het hok. Hij kon niet wachten om naar zijn vriendje Boris te gaan. Zonder jas is hij naar buiten gevlucht. Zo snel als hij kon. Gelukkig was mama boven aan het stofzuigen. Anders zou hij de wind van voren gekregen hebben. Zachtjes aait hij Boris over zijn bolletje. Boris vindt die aandacht wel fijn. Hij gaat er heerlijk bij liggen. ‘’Boris, je mag niet dood gaan. Ik vind jou zo lief. En alleen jij begrijpt me’’ Floris duwt zijn hoofd zachtjes in de vacht van Boris. De twee zijn onafscheidelijk. Oh nee hij moet er niet aan denken dat Boris de ziekte krijgt. Dat mag echt niet gebeuren. Terwijl Floris daar zo zit, veranderen de regendruppels langzaam in kleine sneeuwvlokjes. Kerst komt steeds dichterbij. Pats. Een dikke sneeuwvlok valt op Floris z’n neus. Hij schrikt op. Brr… wat voelt dat koud aan! Snel geeft hij Boris wat te eten en rent dan snel naar binnen. Ehm… wat zal hij nu eens gaan doen? Maar lang hoeft hij niet na te denken want mama roept hem. ‘’Floris, Floris! Waar zit je?’’ ‘’Ik ben hier mama!’’ roept hij terug. ‘’Denk je nog aan je trompet les jongen? Het is al bijna kerst.’’ Ohja, dat was hij bijna vergeten. Hij mag op school met het kerstfeest mee spelen. En wat is hij daar trots op. Samen met de stoere jongens uit groep 8 mag hij het lied ‘Ere zij God’ spelen. Floris heeft er zoveel zin in. Hij oefent bijna elke dag. Niet veel later klinkt het mooie Ere zij God uit zijn trompet. Met bolle rode wangen blaast hij zich suf. Oefenen en oefenen. Hij wilt echt geen fouten maken. En al helemaal niet als de jongens uit groep 8 er bij zijn. Nee dat mag echt niet. Ruim een uur klinkt het mooie trompetspel uit huize Pieterse.
Nog een week tot kerst. Het is 7 uur in de morgen. Floris doet zijn ochtendtaak. Namelijk de dieren voeren. Eerst de eenden, dan de kippen en als laatste zijn konijn Boris. De eenden kwaken er lustig op los als ze hem aan zien komen. Kwakkwak…ze dribbelen zo snel mogelijk naar het hek. ‘’Goedemorgen, Donald, hey Freddie, ja rustig Coosje.’’ Terwijl Floris het voer neer strooir, spreekt hij de eenden allemaal bij naam aan. Hij is echt een dierenvriend. Nadat de eenden en de kippen eten hebben gekregen is zijn grootste vriend aan de beurt. Floris houdt van alle dieren, maar van Boris houdt hij toch iets meer. Met een hand opent hij de deur. Twee paar blauwe ogen kijken nieuwsgierig naar binnen. ‘’Boris! Boris! Waar zit je nou jongen? Kom maar bij baasje ik heb lekker eten voor je!.’’ Maar Boris komt niet… hij is nergens te vinden. ‘’Ben je verstopt? Grapjas die je ook bent, ik kan je toch wel vinden.’’ Met rustige bewegingen graait Floris in het zaagsel. Ja, daar voelt hij een zacht pluis bolletje. ‘’He! Oh je bent daar. Wat is er?’’ Voorzichtig kwam Boris met zijn kopje uit het zaagsel. Huh? Floris schrikt. Wat zie hij daar! Boris heeft gele oogjes. ‘’Kom is vriend, wat heb jij? Ben je ziek?’’ Ziek. Het klinkt als een dreun door Floris zijn hoofd. Hij zal toch niet…hij zal toch niet… ‘’Mama! Mama! Kom snel! Boris heeft pijn!’’ Terwijl Floris hard om hulp roept, stromen de tranen over zijn wangen. Oh nee hij mag niet dood. Hij kan niet zonder zijn grote vriend. Mama die boven aan het strijken was, komt verschrikt naar buiten toe gerend. ‘’Wat is er toch? Je laat me schrikken!’’ Floris begint nu nog harder te huilen. ‘’Oh mama, Boris is ziek. Hij heeft Corona.’’ Mama is ondertussen ook neergeknield bij het hok en pakt Boris op. Ze bekijkt hem aandachtig, en kijkt dan naar Floris. ‘’Ach jongen, Boris is helemaal niet ziek, Boris heeft wat geslapen. Kijk dit is slaap wat in zijn ogen zit. Kom maar mee, dan gaan we het samen schoonmaken.’’ Floris wrijft hard door zijn ogen. Waarom ook altijd die stomme tranen. Hij is toch een stoere jongen?! Huppelend loopt hij achter mama aan naar binnen. Heel voorzichtig poetst mama Boris zijn oogjes schoon. Boris zwarte oogjes komen steeds meer tevoorschijn. Floris zucht opgelucht. Hij pakt Boris op, en draait er rondjes mee door de keuken. ‘’Jippie! Je bent weer beter! Ik wist het wel dat je niet dood zal gaan.’’ Omdat Floris zo geschrokken was, mag Boris deze hele dag binnenblijven van mama. Toch is hij er nog niet erg gerust op. En dat word met het uur erger.
Het is al laat in de avond als Floris in zijn bed ligt, kan hij maar niet in slaap komen. Het lukt hem niet. Zal hij naar papa en mama toe gaan? Nee, dat helpt toch niet. Hij kan dit best zelf oplossen. Dan opeens heeft Floris een ideetje. Hij heeft weleens van papa gehoord dat er coronatesten zijn. Dat zijn speciale stokjes die ze bij zieke mensen in hun mond doen, en dan weten ze of die meneer of mevrouw corona heeft. Floris draait zich om. Hij knipt de lamp aan, gaat overeind zitten tegen zijn muur. Piekerend denkt hij na. Zal hij….zal hij… Ja, dat gaat hij doen. Morgen gaat het gebeuren, en hoe sneller hij slaapt hoe sneller het morgen is. Uiteindelijk valt Floris met een gerust hart in slaap.
Het is al heel vroeg als Floris uit bed stapt. Vandaag gaat het gebeuren. Hij gaat er achter komen of Boris corona heeft. Maar daarvoor heeft hij wel een stokje nodig. Ehm… ja hoe komt hij daar eigenlijk aan? Hij gaat weer terug op zijn bed zitten. Met zijn pyjama shirt aan en een spijkerbroek loopt hij rondjes door zijn kamer. Dat zie hij papa ook heel vaak doen, en papa zegt dat dat helpt, om hem nieuwe ideeën te geven. En zo doet Floris het ook. Weer een rondje, en nog een rondje. Hij wordt er duizelig van. Dan ineens heeft hij het. Hij springt omhoog ‘’YES, Boris ik ga je beter maken!’’ Floris schiet zijn pantoffels in, laat zijn pyjama shirt aan en rent zo snel als hij kan de trap af. Dat was niet zo slim idee. Boem. Met een harde klap valt hij op zijn billen. Au! Wrijvend over de pijnlijke plek staat hij weer op. Als papa en mama hem nou maar niet gehoord hebben… Op zijn tenen sluipt hij naar de keuken. Hij weet precies waar de ijsjes liggen. Mmm…ijsjes daar heeft hij toch zin in! Het water loopt hem al in de mond. Heel zachtjes trekt hij het onderste keukenkastje open. Piepp!! Klinkt het in de stille ruimte. Hij klemt zijn tanden nog dichter op elkaar, zo zenuwachtig is hij. Ja, als papa en mama er achter komen, zal hij geen cadeautjes krijgen. Gelukkig… Het deurtje is open. Oei oei wat een lekkernijen ziet hij daar toch liggen. Welke zal hij kiezen?! Het moet wel een ijsje zijn met een stokje. Want dat stokje heeft hij nodig voor de test. Zachtjes pakt Floris een Magnum. Voordat hij hem op gaat eten, loopt hij naar de kamer toe, pakt hij een lekker kleedje en gaat er mee op de stoel voor het raam zitten. De regen druipt van de daken, de kerstversiering hangt er droevig bij. Een hele andere sfeer, dan het had moeten zijn. Floris heeft zijn ijsje bijna op. Nog een paar hapjes en dan komt hij er achter of Boris de ziekte heeft. Hij trekt de laarzen van papa aan, slaat de sjaal van mama om hem heen, en loopt heel stil naar buiten. Niemand mag hem horen. ‘’Boris! Hier ben ik jongen, kom maar ik ga je beter maken.’’ Ritselend door het zaagsel komt er een pluis bolletje tevoorschijn. Nieuwsgierig steekt Boris zijn kopje door de tralies. Hij ruikt zoetigheid. Mmm…wat is dat toch. ‘’Ja, goed zo Boris, ik ga je beter maken, wees maar niet bang. Het komt allemaal goed. Doe je mondje maar open.’’ Liefkozend spreekt Floris tegen Boris. Maar Boris vind het stokje eng. Hij wil geen stokje in zijn mond. ‘’Kom op Boris, je bent toch een stoer konijn?!’’ Maar nee, Boris wilt echt niet. Floris geeft niet op. Als hij geen stokje in zijn mond wilt, krijg hij wel een prik. ‘’Ik kom zo terug. Wacht maar hier op mij! Ik ben heel snel!’’ En weg is Floris. Papa en mama slapen nog steeds. En dat is maar goed ook. Want als zij weten wat Floris nu uithaalt… zullen zij niet heel erg blij zijn. Hoog op een kruk, op zijn tenen, staat Floris bij het bovenste keukenkastje. Hier heeft mama een slagroomspuit liggen. ‘’Ja hebbes!’’ Tevreden steekt Floris de spuitzak omhoog. Nu moet hij alleen nog pilletjes er in stoppen, zodat Boris weer beter wordt. Maar Floris weet niet waar de echte medicijnen liggen. Daar mag hij niet aankomen. Hij denkt na. Heel diep. Dan weet hij het. Hij stopt er eten in. hij heeft op school geleerd dat daar dingen inzitten die je lichaam nodig heeft. Hoe heette dat moeilijke woord ook al weer? Oja voedingsstoffen, dat was het. Hij trekt de koelkastdeur open. Mmm…wat voor lekkere dingen liggen daar zeg! Mama had alles al voorbereid voor het kerstdiner. Die hamburgers zien er erg lekker uit, die lust Boris vast wel. En die salade, en die worst, oh ja het toetje moet er ook bij. Dan heeft Boris ook nog iets lekkers. Alles wordt in de slagroomspuit gestopt. Als de spuit gevuld is, gaat Floris weer op pad. Boris zit nog steeds op dezelfde plek. ‘’Braaf Boris. Je hebt goed geluisterd naar het baasje. Kom maar dan geef ik je een spuit. Dan word je niet ziek’’ Maar Boris wilt geen spuit. ‘’Jawel Boris. Kom toe nou.’’ Boris word een beetje boos. En Floris word ongeduldig. ‘’kom op’’ flatss….alles spuit uit de slagroomspuit. Boris zit er helemaal onder. ‘’Oh domme Boris.’’ Boris vindthet wel lekker. Hij begint zich zelf helemaal aflikken. ‘’Goed zo, eet het maar op. Dan word je niet ziek.’’ Oh domme Floris. Een konijn mag helemaal geen hamburgers en toetjes eten…
Het is een paar dagen later. Boris is heel erg ziek en moet naar de dierenarts. Toen mama hoorde wat er gebeurt was. Werd ze boos. Floris is samen met mama en Boris naar de dierenarts geweest. Waar Boris een ‘’echte’’ spuit kreeg. En niet veel later was Boris weer helemaal beter. Gelukkig maar. Floris moest er niet aan denken dat Boris naar het ziekenhuis zou moeten. Want het was al bijna kerst. En kerst betekent samen zijn. Maar hij is wel boos. Want de stomme ziekte is nog steeds niet over. En nu mag hij niet op het kerstfeest op school spelen. En hij had zo hard geoefend! En nu is hij boos, heel boos. Hij gaat een brief schrijven naar de koning. Hij zal eens even vertellen, dat de koning er voor moet zorgen dat de ziekte weggaat. En zo gebeurt het. Floris schrijft een hele lange brief. Hij verteld wat er met Boris gebeurd is. Hij verteld hoe stom het is om een mondkapje te dragen, ja die dingen kriebelen zo erg. Nee hij vind het niks aan en begrijpt er ook niks van. Zuchtend legt hij zijn pen neer. De brief is af. ‘’Mam! Ik ga even weg! Doei!’’ en weg is Floris. Hoofdschuddend kijkt mama van achter het raam naar Floris. Arme jongen denkt ze. Floris trekt zijn jas nog hoger op, en trekt zijn muts nog dieper over zijn hoofd. Wat is het toch zo ontzettend koud. Maar he, wat ruikt hij daar? Mmm.. de geur van oliebollen. Maar dat lust hij wel! Hij rent op de oliebollenkraam af. ‘’He! Jongeman, wat zijn wij hier aan het doen? Je weet toch wel dat je afstand moet houden? Of niet soms?’’ Floris schrikt. Een oude man met een snor die over zijn mondkapje heen komt kijkt hem streng aan. ‘’Sorry, het spijt me.’’ Met verschrikte ogen kijkt Floris de man aan. ‘’Tis algoed, fijne kerst!’’ Floris bloost. ‘’Gezegende kerst meneer’’ Oei daar was hij maar net goed van af gekomen. Hij loopt weer veder over de witte besneeuwde straten. Voor mooie versierde etalages heeft Floris geen tijd. Hij denkt weer aan de brief. De brief voor de koning. Hij holt naar de brievenbus. Hij krijg hem bijna niet open, het is helemaal vast gevroren. En nu? Hoe komt de brief nu bij de koning? Floris weet het niet meer, en loopt verdrietig naar huis. Een denderde trein over het spoor doet hem opschrikken. Als de brief niet bij de koning kan komen, gaat hij zelf wel naar de koning toe. Hij weet immers de weg naar het station. Ja dat doet hij! Vrolijk rent hij weer veder. De brief is dan net op tijd bij de koning voor kerst. Fieett…fiettt de conducteur blaast op zijn fluitje. ‘’Wacht! Wacht op mij!’’ schreeuwt Floris zwaaiend. zoef…weg is de trein. Hij heeft de trein niet gered. ‘’Dag, jongeman! Wat is er aan de hand?’’ ‘Floris kijkt op. Daar zit een man tegen een muurtje aan, een beetje een vieze man, hij heeft een dikke baard met kapotte kleren. Dan herinnert Floris zich aan die keer dat hij met mama in de stad liep. Toen alles nog normaal was. Hij zag toen ook een man, mama noemde dat een zwerver. Deze lijkt er wel een beetje op. Van mama mocht hij toen niet kijken naar die meneer en hij moest snel doorlopen. Floris kan niet nadenken, de man begint nog meer tegen hem te vertellen. ‘’Ach jongen, je moest eens weten hoe goed je het hebt. Je kan zomaar met de trein. Ik niet. Ik moet kerst alleen vieren. En iedereen zit te mopperen over Corona, en dat ze geen kerst mogen vieren. Maar kerel, wist je dat ik kerst altijd alleen vier?’’ Floris is er stil van. Hij weet niet zo goed wat hij moet zeggen. Hij schaamt zich ook een beetje. Hij loopt elke keer te mopperen op de ziekte. En doet er alles aan om de ziekte weg te krijgen. Ja hij wilt dat het familiediner door kan gaan. Want kerst betekent samen zijn. Hoor! De man begint nog meer te vertellen. ‘’Weetje, je mag niet boos zijn hoor op de ziekte. God regeert alles. En wat Hij geeft is goed. Denk daar maar aan.’’ Oei, aan de Heere Jezus had hij helemaal niet meer aan gedacht. Hij dacht alleen maar aan die ziekte. Dan opeens denkt hij aan zijn lied. Het lied wat Floris op zijn trompet zou spelen met Kerst. ‘’Meneer, kent u het lied Ere zij God?’’ de zwerver kijkt op en zijn ogen beginnen te glimmen. ‘’Dat is toch zo prachtig lied, en weetje kerel, ik mag die God kennen. Ik mag Hem eren met heel mijn hart.’’ Floris kijkt nog eens naar de zwever. Hoe kan hij nou bekeert zijn. Hij is arm en vies. ‘’Je gelooft mij niet hè? Je denkt hoe kan zo arme man nou bekeert zijn? is het niet?’’ Floris schrikt, het lijkt wel of die meneer zijn gedachten kan raden. ‘’Ja…ja’’ stottert hij. ‘’Jongen, God kan alles. En ik ben niet arm ik ben heel rijk. God werkt in mij, en Hij zorgt voor mij. Ook al ben ik op de aarde alleen, God is altijd bij mij.’’ Dan moet Floris aan een stukje denken uit de bijbel. De tekst die hij uit zijn hoofd moest leren van de juf. Galaten 3: 10 ‘’ Alleenlijk, dat wij den armen zouden gedenken; hetwelk zelf ik ook benaarstigd heb te doen.’’
Zachtjes en rustig spreekt hij de woorden een voor een uit. Als hij uitgesproken is staat de man op. ‘’Kom jongen, ik breng je naar huis. Je bent erg moe.’’ Moe? Ja dat is Floris wel. Zonder na te denken loopt Floris gewillig met de vreemde man mee. Aangekomen thuis staat moeder ongerust voor het raam. Zodra ze Floris en de man aanziet komen, pakt ze haar poncho en snelt ze naar buiten. “ Floris! Daar ben je eindelijk. O jongen waar was je nou toch?!’’ Ze slaat haar poncho om de jongen heen die helemaal ondergesneeuwd is. Ze bedankt de man nog snel en neemt Floris dan mee naar binnen. Floris draait zijn hoofd nog snel om, daar staat de man met dunne, kapotte kleren. Hij zwaait.
Toen werd het kerst. De tafel is mooi gedekt, de kerstkrans hangt aan de deur, de kaarsen branden.Floris zit in zijn mooiste pak aan tafel. Nog heel even wachten en dan gaan ze heerlijk eten van het kerstdiner. Hier had hij zolang opgewacht, en nu is het eindelijk zo ver. Wel zonder familie, want het is nu eenmaal anders dan anders. Hij kijkt naar buiten, hij ziet de sneeuwvlokjes steeds harder naar beneden dwarrelen. De wind suist hard, de lichtjes gaan snel heen en weer. Dan denkt hij aan de zwerver, die arme man is nu ergens buiten in dit grauwe weer. Hij kijkt naar de tafel, en dan weer naar buiten. Floris springt van zijn stoel, pakt zijn jas en rent naar buiten. Papa en mama kijken elkaar aan. Wat gaat die jongen nou weer doen? Floris rent zo hard als hij kan door de straten. Hoek om, straat in, een bocht. Hijgend komt hij bij het station aan. Wild kijkt hij om zich heen. Ja daar ziet hij hem! De zwerver! De oude man ziet hem al aankomen en komt overeind. Hij zwaait, Floris zwaait terug. Hand in hand lopen ze terug naar Floris huis. Hij is nog nooit zo blij geweest. Floris kijkt op zij, hij kijkt naar de man. De man kijkt terug en geeft hem een knipoog. Glimlachend lopen ze samen door de sneeuw. De straten zijn leeg. Hier en daar liggen er mondkapjes, en pijlen op de weg geven aan welke route je moet volgen. Opa en oma mogen niet op bezoek komen, maar deze meneer mag van papa en mama heus wel op afstand aan tafel komen zitten. Papa en mama staan voor het raam. Daar zien ze Floris en de man aankomen. Ze kijken elkaar aan en zeggen tegen elkaar: Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. Kort daarna klinkt het trompetspel van Floris. Zachte stemmen zingen: Ere zij God in de Hoge… En Boris? Die knabbelt heerlijk aan zijn eigen kerstdiner. Een overheerlijke oranje wortel. Gezegend kerstfeest!
Dit verhaal is het resultaat van een kerstverhalenwedstrijd die we in 2020 samen met de JBGG, HJW en LCJ organiseerden.