Kerstverhalen

Het geheim onthuld

Kerstverhaal 12-18 jaar

BAM!!!!!! Gegil, gierende remmen en dan weer haar stem. Alles kolkt door elkaar. Hij sluit zijn ogen en schud zijn hoofd. Maar de beelden verdwijnen niet van zijn netvlies. Zoals ze daar staat, in het midden van de klas… Met die gekwetste blik. Die ogen vol pijn. Hij weet het zeker: die blik vergeet ik nooit meer. En dan zegt ze nog een ding: ‘Meneer u heeft het fout! En het doet me pijn om er aan te denken hoe u daar eens achter zult komen.’ Toen draaide ze zich om en liep weg. Dan doet hij toch maar zijn ogen weer open, stapt uit bed en loopt naar het raam.

Zonder iets te zien staart hij naar de witte wereld beneden zich. De sneeuw heeft beschermend een dikke deken over de aarde heen gelegd. Als hij het koud krijg, stapt hij weer in bed. Even proberen om in slaap te komen. Na vijf minuten woelen geeft hij het op. Het lukt niet. Hij krijg die beelden niet weg. Dan maar toetsen na gaan kijken. Een zucht. Dit is nou al drie weken lang zo. Dit gaat niet goed komen. Als hij om kwart voor 8 zijn ogen opendoet, (hij is dus tóch in slaap gevallen) schrikt hij als hij op de klok kijkt. Zo laat al! hij gaat het niet redden om op tijd op school te zijn. Een barstend hoofdpijn geeft de doorslag, hij meldt zich ziek. Een belletje naar school en het is geregeld. Hij loopt naar zijn bed en besluit dat hij nog even gaat proberen te slapen.

Als hij net een half uur ligt, rinkelt zijn telefoon. Hij is direct klaarwakker. Een melding! Ongeval bij de trambaan, spoed vereist! Vliegensvlug kleedt hij zich aan en rent naar beneden. Hij gunt zichzelf geen tijd om te eten. En dan, hij probeert het te negeren, maar het lukt niet. Hij ziet haar weer liggen, daar op de spoorwegovergang. Niet aan denken nu. Opschieten! Er staan levens op het spel. Nog geen tien minuten later staat hij bij de slachtoffers. Hij laat de situatie op zich inwerken en geeft dan snel wat bevelen. Er moeten dekens komen. Het is ijzig koud. De sneeuw is roodgekleurd van het bloed. Ondanks dat hij het al zo vaak gezien heeft, schrikt hij er weer van. ‘Jullie de anderen, ik ontferm me over haar.’ En dan, dan lijkt het of alles op de wereld stil staat. Daar ligt ze. Ze is het sprekend. Maar hij weet dat het niet kan. Het is haar tweelingzusje!! Hij werkt nu nóg sneller. De ambulances zijn inmiddels gearriveerd en met spoed worden de gewonden in de ambulances gelegd. Het gaat met gillende sirenes naar het ziekenhuis. Als ze is weggevoerd met de ambulance slaakt hij een zucht. Hij kan het niet helpen, maar hij voelt zich draaierig worden. Een vraag blijft door zijn hoofd spoken: Gaat ze het overleven? Zoals hij kon zien, zag ze er behoorlijk gewond uit.

Hij gaat naar huis, slapen. Een onrustig nacht. En daarna nog zo’n nacht. Na een week zit hij voor het eerst bij de desbetreffende ouders op de bank. Met pijn doet hij hun verslag van het gebeurde. Wat hem verwonderd, is dat haar ouders rustig blijven en niet gaan schreeuwen. Als ze zijn verwonderde gezicht zien, geven ze uitleg. Een korte uitleg, maar als hij ’s avonds op de bank zit, spookt de uitleg nog door zijn hoofd: Wat God doet is goed. We hebben haar over gegeven in Zijn hand. Onbedoeld gaan zijn gedachten terug naar 2 jaar geleden. Mijn telefoon gaf een melding. Een ongeluk op de spoorbaan. Spoed vereist, levensbedreigende situatie. Ik was te langzaam. Mijn rits wilde niet dicht. Als ik iets sneller was geweest, had ik haar leven kunnen redden. Die dag had ze me voor het laatst gesproken. Ze had me vermaand omdat ik vloekte. En ik had haar spottend uitgelachen. Diezelfde middag stond ik bij haar gehavende en ontzielde lichaam. Zonder dat hij het merkt rollen er tranen over zijn wangen. Ik had gefaald, het was mijn schuld geweest dat ze niet was blijven leven. Wekenlang liep ik met een ontzettend schuldgevoel. Ik kon haar tweelingzusje niet onder ogen komen. Ik ben weggegaan van school. Ik kon het gewoon niet aan. Telkens werd ik geconfronteerd met haar overleden zusje. En al die tijd heb ik geen woord gezegd tegen anderen.

Een piepje van zijn telefoon brengt hem weer naar de werkelijkheid. Een berichtje van haar ouders, of hij even langs wil komen. Hij besluit direct te gaan. Haar moeder wacht hem op. Hij krijgt een naar gevoel in zijn buik. Ze zal toch niet…? Laat het niet waar zijn. En gelukkig is het niet waar. Maar het had niet erger gekund. Ze is verlamd aan beide benen. In haar ouderlijk huis blijven wonen is, zonder aanpassingen, geen mogelijkheid. Langzaam komt er een brok in zijn keel. Hij voelt de tranen over zijn wangen rollen. En dan vraagt hij met een schorre stem: ‘Hoe is ze er zelf onder? Wil ze nog wel leven? Ik zou niet door willen leven met twee verlamde benen.’ Het antwoord dat hij krijgt, vindt hij bijna onbegrijpelijk. ‘Ze wil haar leven niet opgeven. Ze wil zich er alles aan doen om zoveel mogelijk weer zelf te kunnen doen. En het belangrijkste: het ongeluk heeft haar dichter bij haar Zaligmaker gebracht.’ Hij knikt begrijpend, maar ondertussen snapt hij er niks van. Als hij weggaat, vraagt hij of het een optie is dat hij een keer op ziekenbezoek gaat. Want hij wil daar wel eens meer over weten. Over Die Zaligmaker…. Maar dat zegt hij niet.

Als hij thuis kom, besluit hij een mailtje te sturen naar school over de stand van zaken. De docenten reageren allemaal aangeslagen. Als hij dat gedaan heeft, bedenkt hij dat de trambestuurder zich ook niet al te happy zal voelen. Even twijfelt hij, maar dan schudt hij zijn hoofd. Nee, het is niet zijn taak om hem op de hoogte te brengen over hoe het nu met ‘’het meisje dat hij aanreed’’ is. Hij gaat slapen. En voor het eerst in drie weken slaapt hij een droomloze slaap. Geen klap, en geen gegil. Ook geen stem die zegt dat hij fout zit. Als hij de volgende ochtend op de kalender kijkt, ziet hij dat het over een week Kerst is. Het zegt hem weinig. Hij viert het eigenlijk niet. Tenminste niet uit zichzelf. Tijdens het ontbijt denkt hij na. Gaat hij haar opzoeken of niet? Hij besluit om eerst haar ouders te bellen en dan nog een keer te overwegen of hij gaat of niet. Een belletje en 10 minuten later is het geregeld. Hij gaat haar opzoeken.

Een snelle blik op de klok. Het is nu bijna 10 uur. Vanaf half 11 is er bezoekuur. Hij mag nog gaan opschieten. Bij de balie vraagt hij de weg. Kamer 20.4 route B. Oké, moet lukken. Hij heeft geluk, want de lift gaat net voor zijn neus open. Hij stapt erin en drukt op de knop. Het gaat voor zijn idee veel te snel. En dan geeft hij toe dat hij bang is. Bang voor wat er gaat komen. Als de deuren van de lift opengaan stapt hij langzaam uit. En dan… Dáár zit ze. In een rolstoel. Ze heeft me ook ontdekt en zwaait. Met haar rolstoel komt ze me tegemoet. ‘Dag meneer, waar heb ik dit aan te danken? Eigenlijk moet ik u bedanken. U hebt mij ontzettend goed geholpen toen ik daar zo hulpeloos op de grond lag. Dank u wel meneer!’ Hij voelt dat hij rood wordt. Niet aan denken nu. Gewoon niet doen. ‘Ik… eh… ik zou graag even met je willen praten. Vind je dat goed?’ En wat hij al dacht, ze vindt het goed. Als we op haar kamer zijn, vraagt hij hoe het gaat. En als hij dat vraagt, begint ze te stralen. Te strálen gewoon. En dat vergeet hij niet meer, hij voelt het.

Ze begint te vertellen. Over de eerste dagen dat ze hier was. Dat ze veel pijn had. Ook in haar hart. En over wat ze voelde toen ze hoorde dat ze nooit meer haar benen kon gebruiken. Dat ze toen eerst heel opstandig was. Dat ze een week lang niks meer wilde weten van God. Dat ze het de navolgende weken heel moeilijk had. Ook met het verlies van haar zus. Eerst haar zus verloren en nu haar eigen benen. En dat ze toen op een dag bezoek kreeg van iemand die ze eigenlijk niet zo heel goed kende. Alleen vaag uit de kerk. Die haar iets vertelde over haar eigen leven. En dat toen de knop omging. Ze besloot om vanaf nu te strijden om alles wat ze nog kon, ook zelf te gaan doen. En over het geheim in het leven van haar zusje. Dat ze al jong de Heere wilde dienen. En dat zij haar niet begreep. Dat ze zich aan haar ergerde. En toen, het vreselijke ongeluk. Dat ze hoorde dat ze zonder haar zusje verder moest leven. En toen het geheim in het leven van haar zusje ging begrijpen. Hij raakt steeds meer ontroerd van haar verhaal. En als hij weggaat besluit hij, dat hij haar vaker op gaat zoeken.

En hij voegt de daad bij het woord. Elke woensdag bezoekt hij haar trouw. En elke zaterdag om de veertien dagen bezoekt hij haar ouders. Een dag voor Kerst stellen ze me een vraag: Of hij mee wil naar de kerk, want morgen is het Kerstfeest. Hij twijfelt, maar zegt toch ja. De volgende ochtend is hij toch wat gespannen. Gaat hij dit echt doen? Hij heeft A gezegd, hij moet nu ook B zeggen. En hij doet het. Wat hij daar hoort vindt hij moeilijk te begrijpen. Dit is té bijzonder. De Zoon van God die naar de aarde kwam voor verdorven, slechte mensen zoals hij. Maar het heeft zijn doel bereikt. Het zaad is gestrooid. Hij gaat opzoek naar zijn oude Bijbel, de Bijbel die hij kreeg voor zijn 14e verjaardag, maar die ergens op zolder terechtkwam. Hij begint erin te lezen. Hij voelt tranen in zijn ogen opwellen, als hij het gedeelte leest dat ook in de kerk gelezen is. Wat een wonder. Het was eerst een geheim, maar nou is het duidelijk. Het is geen geheim meer voor hem. En als hij klaar is, doet hij iets wat hij al jaren niet meer gedaan heeft. Hij bidt! Het is wat onwennig maar hij voelt zich wel een stuk rustiger. Het is kerstfeest in zijn hart geworden. Diezelfde dag nog gaat hij naar het ziekenhuis. Ze moet weten wat er is gebeurd in zijn leven. Haar ogen worden vochtig. En dan zegt ze iets wat hij nú pas begrijp. ‘Waar mijn ongeluk en het sterven van mijn tweelingzusje al niet goed voor waren. Hij vraagt of ze zover is aangesterkt en of ze het aankan om het graf van haar zusje te bezoeken. Ze zegt hem dat ze blij is met de vraag en we spreken zo half en half af dat we volgende week zaterdag gaan. En ondertussen blijft de sneeuw haar deken over ons neerleggen. Als we die zaterdag bij het graf staan, voelt hij zich verdrietig en leeg. Hier ligt ze. Het meisje dat hij heeft uitgelachen om haar geloof. Het geloof dat hij nu zelf ook gevonden heeft. Haar zusje kijkt hem aan. En dan zegt ze: ‘De sneeuw legt beschermend een deken over ons land, net als dat de Vader een deken over u en mij neerlegt.’ Het geheim is onthuld.


Overzicht