Herfstbladeren
Het monotone gebrom van de motor op zijn rug trekt mijn aandacht. Terwijl ik naast een warme kachel mijn werk doe, loopt buiten een tuinman.
Met winderig geweld blaast hij afgevallen bladeren voor zich uit. Een lichtgrijs petje houdt zijn hoofd warm. De dopjes in zijn oren laten me zien dat hij nog meer hoort dan alleen monotoon gebrom. Behendig doet hij zijn werk. Voor hem dwarrelen bladeren op en neer. Achter hem blijft een schone parkeerplaats achter. Met hier en daar een kleurig herfstblad.
Vanachter het glas zie ik hem bezig. Even bekruipt me een gevoel van zinloosheid. Vandaag bladeren wegblazen, maar morgen liggen er weer minstens zoveel. Dé reden dat ik er in onze tuin voorlopig nog even niet aan begin. Tegelijk bekruipt me een gevoel van ontzag. Denkend aan Jesaja 64. De man naast mijn raam is zelf ook een herfstblaadje. Net als ik. ‘Wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons henen weg als een wind.’ Elk afgevallen herfstblad weerspiegelt een zondaar, die door de wind van zijn eigen zonden weggevoerd wordt. Wat zijn al die dwarrelende blaadjes ineens een confronterend beeld.
In gedachten zie ik een tweede Tuinman lopen. De hemelse Hovenier. Waar het mij een zinloos gevoel geeft om aan de slag te gaan met vallend blad, terwijl er nog zoveel blad gaat vallen, ziet Hij heil in gevallen zondaren die elke dag opnieuw vallen. ’s Avonds boven het bedje onze bijna-dreumes denk ik al zingend aan deze Hovenier, Die zelfs met de kleinste blaadjes bewogen is: ’t Boze dat zij heeft gedaan, zie het Heere toch niet aan. Schoon haar zonden vele zijn, maak om Jezus’ wil haar rein.