God is mens geworden
Een Bijbelstudie voor jongeren rondom het heilsfeit Kerst.
Wat herdenken we elk jaar met het kerstfeest? Dat de Heere Jezus als kind geboren is in Bethlehem zul je zeggen. Dat klopt. Maar opvallend is dat Markus en Johannes in hun evangelie niets melden over de geboorte en jeugd van de Heere Jezus. Mattheüs doet dat maar summier. Alleen Lukas is wat uitgebreider. Met Kerst ligt de nadruk niet op een ‘klein lief kindje in een kribbe’. Wat heeft dit geboortefeest ons dan te zeggen? In deze Bijbelstudie denken we na waarom God mens is geworden.
Lees Filippenzen 2: 5-7
5. Want dat gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was,
6. Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn,
7. Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden;
Opdracht 1a
Neem een leeg vel papier en schrijf op aan welke woorden je denkt als je aan de gestalte van God denkt. Bij de gestalte van God kun je denken aan majesteit en Goddelijke heerlijkheid. In de kanttekeningen van de Statenvertaling wordt uitgelegd dat met deze gestalte uiteindelijk het Wezen van God zelf bedoeld wordt. Dus alle eigenschappen van God zijn ook van de Heere Jezus.
Opdracht 1b
Neem het vel papier en schrijf nu op aan welke woorden je denkt als je aan de gestalte van een dienstknecht denkt.
Ondanks dat Hij God zelf is, heeft de Heere Jezus zich vernietigd. Je zou ook kunnen zeggen, heeft Hij het gebruik van Zijn Goddelijke heerlijkheid voor een tijd afgelegd en deze verborgen gehouden (kantt. 21). Hij heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen. Zijn hele leven op aarde was een leven van vernedering, dat begon al bij Zijn geboorte. Hij heeft de menselijke natuur vrijwillig aangenomen. Het was Zijn eigen daad. Matthew Henry merkt daarbij op: ‘Dat kunnen wij niet zeggen van ons eigen deelhebben aan de menselijke natuur.’ Maar waarom wilde Jezus naar deze
gevallen wereld afdalen? Laten we luisteren naar wat Hij zelf zegt.
Lees Mattheüs 20: 25-28
25 En als Jezus hen (zijn discipelen) tot Zich geroepen had, zeide Hij: Gij weet dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen.
26 Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar.
27 En zo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht.
28 Gelijk de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.
Opdracht 2
Lees vers 28 nog eens door. Kun je voorbeelden bedenken van hoe de Heere Jezus diende? Lees ook Lukas 22: 26-27 en Johannes 13: 12-17.
God werd mens. Hij kwam in alle nederigheid, zonder eer of heerlijkheid. Niet om gediend te worden, maar om te dienen. Een weg die Hij ging voor ons mensen, een weg die nodig was vanwege onze zonden. Calvijn legt goed uit waarom dit komen zo noodzakelijk was: “Het zou een verloren zaak zijn als God niet vanuit Zijn verheven majesteit tot ons afdaalde, want tot Hem opklimmen konden wij niet. Zo moest de Zoon van God voor ons Immanuël worden, dat wil zeggen: God met ons.” En naast het dienen is Hij gekomen om Zijn ziel te geven als een rantsoen voor velen. Je
kunt ook zeggen dat Hij Zijn ziel gegeven heeft als een losprijs om gevangenen vrij te kopen. Om hen te verlossen van zonde, schuld en oordeel.
We vieren elk jaar kerst, telkens moeten en mogen we bij de komst van Gods eniggeboren Zoon stilstaan. Het is belangrijk dat dit ook in ons hart gaat leven. Dat je persoonlijk leert kennen wat het betekent dat hij Zaligmaker (HC vraag 29) en Middelaar (HC vraag 36) genoemd wordt. God de Vader gaf het liefste dat Hij had, Jezus ging de weg tot in alle diepte. We zien juist hier Gods bijzondere liefde voor het verlorene. Hij zoekt zondaren op, al kostte Hem dat alles.
Opdracht 3
God is mens geworden. Wat voor nut heeft de geboorte van Christus op aarde voor jou? Lees hierbij:
- Romeinen 8: 3 en 4
- Johannes 6: 38 en 39
- De belijdenis van Ursinus en Olevianus in antwoord 36 van de HC
- Dordtse Leerregels hoofdstuk 2, artikel 2