Kerstverhalen

De rijkdom van Kerst voor arme mensen

Kerstverhaal 6-12 jaar

„…zeven, acht, negen, tien! Ik kom!” Thijs haalt zijn handen voor zijn ogen weg. Het kleine speeltuintje is helemaal stil. Nergens ziet hij iemand. Voorzichtig zet hij een paar stappen in de richting van de glijbaan. Zag hij daar nou wat bewegen? Hij kijkt nog eens goed. Ja, kijk! Daar ziet hij het weer. Een blonde kuif komt precies achter de glijbaan vandaan. Twee blauwe ogen kijken snel langs de rand van de glijbaan. Meteen schiet de kuif weer terug en is er niets meer te zien. Maar Thijs weet genoeg. Zo hard als hij kan rent hij naar de buurtpaal terug: „Daan!” Met een boos gezicht komt Daan achter de glijbaan tevoorschijn. Thijs grijnst: „Je hebt jezelf verraden, man!” Thijs speurt verder. Hij moet nu nog William en Lucas vinden. Die hebben zich goed verstopt! Thijs loopt een paar stappen in de richting van de bomen. Zouden ze misschien achter de bomen verstopt zitten? Hij loopt op zijn tenen nog een paar stappen verder. Hij rekt zijn nek om achter de boom te kijken. Ineens ziet hij in zijn ooghoeken een rode flits. Meteen draait hij zich om en rent zo snel als hij kan naar de buurtpaal. Maar hij is net te laat. Lucas bereikt met een grote grijns de buurtpaal: „Buurtvrij!” Hij ritst zijn rode jas open: „Pfft… dat was hard rennen.” Thijs let niet op hem. Hij staat stil. „Hoor eens, het lijkt wel alsof ik iemand hoor fluisteren!” De andere jongens luisteren ook. „Ja, het komt uit dat kleine struikje dat recht achter de schommel staat.” Thijs loopt er op zijn tenen naar toe. Hij bukt zich om onder de struik door te kijken. Hij fronst zijn wenkbrauwen. Dat is raar! Er staan twee voeten. Die moeten van William zijn, maar er staan ook nog twee andere schoenen. Wie is dat dan? Thijs vergeet helemaal dat hij naar de buurtpaal moet rennen. Hij duwt de takken van de struik opzij. Met wie zou William daar staan te praten? Ah, kijk! Daar staat nog een jongen. Hij heeft een dunne, donkerblauwe jas aan. Zijn haren zijn pikzwart en hij heeft een bruinere huid dan William en de jongens hebben. Nu ziet William Thijs ook. „Kijk! Hij zag mij achter de struik zitten. Hij wil graag meedoen! Dat kan wel toch?” Thijs knikt aarzelend. Het was net zo leuk om met vier jongens te spelen. Moet er dan nu zo’n vreemde jongen meedoen? „Hoi, wie ben jij?” vraagt Thijs. De jongen staart verlegen naar de grond. „Hamid,” klinkt het zachtjes. Thijs staat eventjes naar Hamid te kijken. Wat heeft hij eigenlijk een dunne jas aan! Zou hij het niet koud hebben? „Heb je het niet koud?” Hamid kijkt verdrietig omhoog: „Ja, maar ik wilde toch graag buitenspelen.” „Heb je dan geen dikkere jas?” „Nee, die hadden de mensen niet meer.” Thijs snapt er niets meer van. Welke mensen? Waarom hadden die geen jas? Waarom kopen de vader en moeder van Hamid dan geen jas voor hem? „Waar woon je?” „Populierenlaan 44.” Thijs kijkt verrast op: „He, dat is leuk! Ik woon op nummer 40.” Ineens denkt Thijs na. Zijn moeder had laatst gezegd dat er nieuwe mensen in de straat waren komen wonen. Die mensen kwamen uit een heel ver land. Het land had een moeilijke naam: Syrië. Zou er dus in dat huis ook een jongen van zijn leeftijd wonen? „Nou, waar blijven jullie?” De takken worden opzij gerukt. Daan en Lucas kijken hen verbaasd aan. Hamid kijkt weer verlegen naar de grond. Ineens wil Thijs hem beschermen. „Dit is Hamid. Hij woont bij mij in de straat. Hij komt uit Syrië.” Even kijken de vijf jongens elkaar bedremmeld aan. Wat moeten ze nu doen? Thijs schuifelt even met zijn voet. „Ehm, zullen we dan nu nog een keer verstoppertje doen? Met z’n vijven?” De jongens knikken. Lucas moet nu tellen. De andere jongens verstoppen zich. De tijd vliegt voorbij. Het begint al een beetje donker te worden. „Jongens, ik moet gauw naar huis,” roept Thijs. „Loop je mee, Hamid?” Hamid knikt. Samen lopen ze naar huis. Thijs probeert een beetje te praten met Hamid. Maar Hamid antwoordt niet zo veel. Als ze bijna thuis zijn, vraagt Thijs: „Kom je morgen weer spelen?” Hamid kijkt blij. „Ja! Tot morgen!”

Even later zit Thijs aan tafel samen met zijn vader, moeder en zijn kleine broertje Nathan. „Papa, er was een jongen in de speeltuin. Hij was bruin en hij heet Hamid.” „Dat zal wel die jongen van nummer 44 zijn.” Thijs knikt. “Maar papa, die jongen had een heel erg dunne jas! Hij had het zo koud! Maar hij zei dat de mensen geen dikkere jas voor hem hadden. Dat is toch raar? Als hij even met zijn moeder naar de winkel gaat, dan heeft hij toch zo ook een dikke jas?” Vader kijkt hem met een ernstig gezicht aan: „Nee jongen, ze hebben bij Hamid thuis niet zo veel geld. Hij is uit Syrië hierheen verhuisd. Hij is een vluchteling en waarschijnlijk heeft hij dus van andere mensen kleren gehad. Die hoefden die andere mensen niet meer.” Thijs schrikt. Ja, hij herinnert het zich weer. Soms komt moeder met zo’n grote blauwe zak en dan gaan alle kleren die hij niet meer past in deze zak. Moeder zegt altijd dat die kleren dan naar de arme kinderen gaan. Zouden dan dus zijn kleren bij een jongen zoals Hamid terechtkomen? Daar moet hij even over nadenken. Hij eet stil zijn bord verder leeg.

Aan het eind van eten pakt vader de kinderbijbel. Overmorgen is het Kerst en daarom lezen ze nu van de geboorte van de Heere Jezus. Thijs kent de geschiedenis wel. Maar het is alsof hij het nu pas voor het eerst hoort. Er was geen plaats meer voor Jozef en Maria. Ze zochten overal naar een plekje om te slapen. Thijs denkt even snel aan de ouders van Hamid. Zouden die ook zo naar een huis hebben moeten zoeken? Want ze hadden toch niet veel geld? Uiteindelijk komen Jozef en Maria in een beestenstal terecht. Daar wordt de Heere Jezus geboren. Hij wordt in een kribbe gelegd. Zou Hamid ook zo arm zijn? De Heere Jezus was heel erg rijk, maar Hij wilde zo arm worden! De geschiedenis gaat verder. De herders in het veld horen de engelen zingen en ze horen de blijde boodschap. Meteen gaan ze naar de stal toe. Ze knielen voor de kribbe neer. Thijs luistert stil. Wat zouden die herders ervan vinden dat er zomaar iemand in een stal geboren wordt. Wat gaan die herders nu doen? Ze gaan aan iedereen vertellen dat de Heere Jezus is geboren in een arme stal. Ze vertellen dat Hij gekomen is om mensen zalig te maken.

De volgende dag is Thijs al vroeg in het speeltuintje te vinden. Hij schommelt zachtjes heen en weer. Zou Hamid vandaag ook komen? Zou hij ook vakantie hebben? Het is vandaag nog kouder dan gisteren. Thijs heeft zijn handschoenen maar aangedaan. Zijn neus ziet rood van de kou. Daar komen Lucas, Daan en William al aan. Vragend kijken ze om zich heen. „Komt Hamid nu ook?” vraagt William. Thijs knikt: „Hij zei dat hij zou komen.” Lucas kijkt de jongens aan. „Zullen we hem gaan halen thuis? Misschien durft hij wel niet te komen.” Dat vinden de jongens een goed plan. Samen lopen ze naar de Populierenlaan. Bij het huis van Hamid staan ze even aarzelend stil. Durven ze zomaar aan te bellen bij vreemde mensen? Thijs stapt moedig naar voren. Hij gaat op zijn tenen staan en drukt op de bel. Even blijft het stil, maar dan gaat de deur open. Een kleine, bruine vrouw kijkt vragend om het hoekje. Haar lange, zwarte haren zitten in een losse vlecht. Thijs schrikt even. Wat ziet deze vrouw er verdrietig uit! Haar ogen kijken treurig, maar ze kijkt wel vriendelijk. „Wij komen voor Hamid,” zegt Thijs vlug. De moeder van Hamid kijkt verrast op: „Dat is leuk, jongens! Kom maar even binnen.” In de kamer staat maar één bank. De bank is niet zo mooi. Er zitten allemaal gaten in. Er is ook maar één tafel. In een hoekje speelt een klein meisje met een pop zonder arm. „Hamid is boven. Ik zal hem wel roepen,” zegt de moeder van Hamid. Even later komt hij de kamer binnen. „Hoi,” zegt hij verlegen, „zullen we naar buiten gaan?” De jongens lopen achter Hamid aan. Als ze in het speeltuintje zijn, gaan ze weer verstoppertje doen. Daan moet het eerst zoeken en daarna mag Hamid ook tellen en zoeken. Als de jongens uiteindelijk moe naast elkaar op een bankje ploffen, kijkt Thijs naar Hamid. „Vond je het leuk?” Hamid knikt zo hard als hij kan. Zijn zwarte ogen glimmen! Zijn neus en wangen zijn rood van de kou. „Gaan we dit morgen weer doen?” vraagt hij. De jongens kijken elkaar aan. Thijs zegt meteen: „Nee joh, dan gaan we naar de kerk!” „De kerk? Wat is dat?” vraagt Hamid verbaasd. Thijs schrikt. Is Hamid nog nooit in een kerk geweest? Hij legt uit: „Dat is het grote, bruine gebouw aan het eind van de Populierenlaan. Daar gaan we elke zondag heen en dan horen we van God. Dan luisteren we naar de Bijbel en dan zingen we.” „Maar waarom gaan jullie daar dan morgen al heen? Dan is het nog maar donderdag?” „Morgen is het Kerst. En overmorgen ook.” Ineens moet Thijs denken aan de geschiedenis uit de kinderbijbel van gisteren. Die herders vertelden aan iedereen van de Heere Jezus. Hij krijgt een kleur. Zou hij dat dan nu ook moeten doen? Maar durft hij dat wel? „Loop je samen met mij naar huis?” vraagt hij maar snel. Hamid knikt en staat op. Lucas, Daan en William staan ook op en gaan ook naar huis.

Op de terugweg vraagt Thijs aarzelend: „Ben je nog nooit in een kerk geweest?” Hamid schudt zijn hoofd. „Heb je ook nog nooit van de Heere Jezus gehoord?” Weer schudt Hamid zijn hoofd. Thijs krijgt er bijna tranen van in zijn ogen. Eigenlijk is Hamid dan nog veel armer! Thijs haalt een keer extra diep adem. Hoe moet hij nu uitleggen over de Heere Jezus? „Hamid, het is heel mooi om naar de kerk te gaan, want daar horen we van de Heere Jezus. Als het morgen Kerst is, dan denken we terug aan dat de Heere Jezus geboren is op de aarde.” Snel voegt hij eraan toe: „Hij was heel erg rijk, maar Hij wilde arm worden voor mensen.” Hamid kijkt heel verbaasd. Iemand die arm wil worden? „Ik wou dat ik rijk was,” zucht hij. Thijs staat met een mond vol tanden. Ja, dat kan hij wel begrijpen. Maar wat moet hij dan nu zeggen? Ineens weet hij het! „Als je gelooft in de Heere Jezus, dan ben je rijk. Niet rijk in geld, maar dan ben je rijk omdat Hij je dan gelukkig maakt!” Hamid kijkt hem vragend aan. „Kan ik dan ook rijk worden? Of is dat alleen voor Nederlandse mensen?” „Ja, jij kunt ook rijk worden. Het maakt niet uit of je wit, bruin of zwart bent.” Daar is Hamid even stil van. Inmiddels zijn ze al bijna thuis. „Tot de volgende keer, Hamid!” „Tot de volgende keer, Thijs!”

De volgende dag is het Kerst. Thijs zit in de kerk. De dominee vertelt over de geboorte van de Heere Jezus. Thijs luistert heel goed. Maar toch moet hij ook steeds denken aan Hamid. Wat zou hij hiervan vinden? Zou hij ook graag naar de kerk willen? Na de kerkdienst loopt Thijs samen met zijn vader naar huis. Moeder is thuis gebleven bij zijn kleine broertje. „Zo Thijs, wat is het Kerstevangelie toch mooi en wonderlijk, hè? Iemand die zo rijk was, wilde zo arm worden voor arme zondaren!” Thijs knikt. Wat er precies wordt bedoeld met arme zondaren snapt hij nog niet zo goed. Is dat voor iedereen die weinig geld heeft? Of gaat het om een ander soort armoede?

Thuis heeft moeder het eten al klaar staan. Ze kunnen meteen aan tafel. Vader bidt voor het eten. Thijs heeft net zijn eerste hap in zijn mond gestoken als er op het keukenraam wordt geklopt. Thijs gluurt over zijn schouder. Zijn ogen worden groot van verbazing. „Papa, dat is Hamid!” Meteen glijdt hij van zijn stoel en doet de deur open. „Kom binnen!” Hamid zijn mooie, zwarte ogen kijken verdrietig. „Het was thuis zo stil,” zegt hij een beetje verlegen, „en ik wilde graag meer weten over Kerst.” „Kom maar aan tafel zitten, hoor,” zegt moeder hartelijk en ze schept ook voor hem een bord vol. „Ben je vandaag in de kerk geweest?” vraagt Hamid nieuwsgierig. Thijs knikt. Hij legt uit wat de dominee verteld heeft in de kerk. Hij vertelt van de Heere Jezus. Vader knikt. “Ja jongen, het Kerstfeest is iets heel bijzonders. De Zoon van God werd mens om gewone mensen gelukkig te kunnen maken. Dat is een heel mooi geheim. Dat hoor je in de kerk.” Hamid is een tijdje stil. Thijs bedenkt zich ineens iets. “Hé Hamid! Morgen is het kinderkerstfeest. Dan mogen alle kinderen komen. Jij mag ook komen! Kom je mee?” Hamid krijgt tranen in zijn ogen. „Mag ik zomaar met jullie mee naar de kerk voor Nederlandse mensen?” “De kerk is voor iedereen en zeker bij het kinderkerstfeest. Of je nu Nederlands bent of uit Syrië komt,” antwoordt vader. „Ik weet het nog niet. Ik durf dat niet hoor,” zegt Hamid een beetje verlegen.

De volgende middag is het heel druk in de kerk. Er zijn heel veel kinderen samen met hun ouders en opa’s en oma’s in de kerk. De kinderen wiebelen op hun plek. Straks moeten ze hun teksten opzeggen en moeten ze liederen zingen. Ze zijn een beetje zenuwachtig. Ook Thijs draait steeds heen en weer. Hij probeert alle mensen in de kerk te zien. Zou Hamid er zijn? Waar zou hij zitten? Thijs ziet hem niet. Het is al bijna tijd. Kijk, de juf van de club loopt al naar voren. De mensen worden stil. Thijs zakt teleurgesteld terug in de bank. Hamid zal er wel niet zijn. Anders had hij hem wel gezien. „Goedemiddag allemaal! Welkom op het kinderkerstfeest in de kerk. Wat fijn dat u allemaal gekomen bent,” begint de juf. Ineens hoort Thijs toch nog de deur van de kerkzaal open gaan. Hij kijkt achterom. De deur gaat langzaam open op een kier. Een paar donkere, glimmende ogen kijken de kerkzaal in. Thijs stoot snel zijn vader aan. „Papa, daar is hij!” Thijs bedenkt zich niet. Hij staat zomaar op en holt door het pad tussen de banken naar achteren. „Kom maar, Hamid,” fluistert hij zacht. Hij pakt de hand van Hamid en samen lopen ze snel naar de kerkbank terug. Ze schuiven weer naast vader. Met een glunderend gezicht kijken de beide jongens elkaar aan. Het orgel zet in en alle mensen beginnen te zingen.
„In Bethlehems stal lag Christus de Heer,
in doeken gehuld, als kindje terneer.
Voor Hem was geen plaats meer in herberg of huis,
Zijn wieg was een kribbe, Zijn troon was een kruis.”

„Zo arm werd de Heer, der engelen Heer,
die zondaren mint, zo nameloos teer,
die hun wil vergeven, hoe veel het ook zij,
zo arm werd de Heiland voor u en voor mij.”


Overzicht