Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
Er stonden veel mensen te kijken. De drie kruizen trokken de aandacht. En iedereen op die heuvel zag ze naar het einde gaan. Ook de middelste, Jezus. Het was gebeurd. Klaar. Het koninkrijk, waar Hij zo vaak over sprak, stopte hier. Een triest einde.
Maar ze zagen iets over het hoofd. En met het tweede kruiswoord laat Jezus weten dat Zijn dood niet het einde is. Het stopt niet. Hij gaat door. Men verkijkt zich op wat er gebeurt. Hij is niet een misdadiger die zijn laatste vreselijke minuten ondergaat. Niet een crimineel met een afschuwelijk einde. Niet een koning die een nederlaag ondergaat. Hij is wel een Koning, een Koning Die doorgaat naar het paradijs. En wie gelooft, mag met Hem mee. Heden. Meteen. Vandaag nog.
Extra bevestiging
Naast Jezus hangt een misdadiger. We weten eigenlijk niks van hem, alleen dat hij in de laatste minuten van zijn leven nog iets aan Jezus vraagt. “Heere, denk aan mij, als U in Uw Koninkrijk gekomen bent.” Wat antwoordt Jezus hem? “Voorwaar, Ik zeg u.” Met deze formulering geeft Jezus aan dat er iets belangrijks komt. Begon Jezus Zijn woorden met voorwaar, dan volgde daar altijd iets belangrijks op. Iets wat de volle aandacht verdient. Jezus spreekt verder: “Ik zeg u.” Dat is nóg een bevestiging. Jezus hoeft dat niet te doen. Hij is hoe dan ook betrouwbaar. Ook als Hij geen nadruk op de betrouwbaarheid van Zijn woorden legt, zijn ze dat. Maar wij zijn niet zo goed in God vertrouwen. Wij wantrouwen Hem. Dus Jezus komt heel dichtbij en praat op ons niveau. Vertrouw Me nou maar. Ík zeg het.
Andere vertalingen vertalen deze woorden met “Ik verzeker het je”. Het is écht zo. Twijfel maar niet meer. Dat hoeft niet. Maar kijk mij! Denkt de misdadiger. Kijk mij hier hangen! Kunt U heel misschien aan mij denken? Kunt U aan mij denken als U in het Koninkrijk van U gekomen bent. Ik verzeker je, zegt Jezus dan. Nu, op dit moment, zul je met Mij in het paradijs zijn. Twijfel maar niet meer. Vertrouw Me maar. Ik denk niet alleen aan je, je zult mét Mij zijn. Ik geef je alles.
Juist omdat Jezus daar hing, aan het kruis, kon Hij dit zeggen. De dood en het lijden was precies de reden waarom de misdadiger mee mocht naar het Koninkrijk. Omdat Jezus alles voor hem had volbracht. Het was allemaal gedaan en daarom mocht hij mee. Onmiddellijk.
Diepe vervulling
Jezus zegt tegen de misdadiger dat hij met Hem in het paradijs zal zijn. Wat bedoelt Hij met het paradijs? Het paradijs is hier een aanduiding van wat vaak het ‘Koninkrijk van God’ wordt genoemd. Het paradijs wordt vaker genoemd in de Bijbel. Het meest bekend is natuurlijk het paradijs in Genesis. Maar het komt ook in andere gedeeltes voor. In Jesaja 51 bijvoorbeeld, waar geprofeteerd wordt over Israël die weer gered zal worden.
“Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des HEEREN (...).”
Hier wordt dus ook gesproken over de hof van Eden. Israël zal weer worden als de hof van Eden. Wat houdt dat in? ‘Eden’ betekent iets als verrijking, vreugde, welstand en vruchtbaarheid. Het wordt in de Bijbel vaak geplaatst tegenover een wildernis. De hof wordt dan omschreven als de plaats van Gods aanwezigheid. De aanwezigheid van God was het belangrijkste in de hof van Eden. De hof liet zien hoe God is. Bijvoorbeeld door de aanwezigheid van fruit, water, rust, vrede. Met dit alles vervulde de hof het diepste verlangen van elk mens. Na de zondeval moest de mens uit het paradijs. Daarmee verloren we dus niet alleen land, maar ook een diepe verbinding met God.
Jezus zegt tegen de misdadiger: ‘Je zult met Mij in het paradijs zijn.’ Hiermee zegt Hij dus dat Hij de misdadiger op een plaats zal brengen waar al zijn verlangens op de diepste manier worden vervuld. Een vervulling van de leegte die de mens sinds de zondeval al heeft. De plek namelijk waar Hij Zelf is (‘met Mij’) en daarom is het dé vervulling. Hij brengt de misdadiger weer terug naar de oorspronkelijke staat. Naar hoe het bedoeld was.
De omstanders keken naar de drie kruizen. Ze zagen drie misdadigers van wie hun leven afgelopen was. Een trieste afloop. Alles mislukt. Geen koninkrijk. Geen verlossing. Zo zag het eruit. De werkelijkheid was anders. Totaal anders. In werkelijkheid was dit het einde niet. Geen einde, maar een doorgang. Geen sterven, maar eindeloos leven. Geen aards koninkrijk, maar het paradijs. En de misdadiger mocht mee. “Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.”